Taalontwikkelings-problemen

Taalontwikkelingsproblemen

WAT ZIJN TAALONTWIKKELINGSPROBLEMEN?


Kinderen met taalstoornissen spreken opvallend anders dan leeftijdsgenootjes.


We hebben het in dit onderdeel niet over articulatieproblemen of stotteren, maar over kinderen die een of verschillende van volgende kenmerken vertonen en dus in tegenstelling tot leeftijdsgenootjes:


  • nog (bijna) niet spreken
  • hardnekkige uitspraakproblemen hebben op fonologisch vlak (zie articulatieproblemen)
  • geen correcte zinnen kunnen opbouwen
  • meervouden/verkleinwoorden verkeerd blijven verbuigen of werkwoorden verkeerd blijven vervoegen
  • ernstige woordvindingsproblemen hebben
  • een beperktere woordenschat hebben
  • niet goed begrijpen wat er gezegd wordt
  • problemen hebben met de communcatie


Bij taalontwikkelingsproblemen maken logopedisten een onderscheid tussen secundaire en primaire taalontwikkelingsproblemen.


Secundaire spraak- en taalontwikkelingsproblemen

Bij secundaire taalstoornissen ziet men een duidelijke oorzaak van de problemen, bijvoorbeeld:


  • een mindere begaafdheid
  • een gehoorstoornis
  • een contactstoornis zoals autisme
  • een beperkt taalaanbod


Secundaire spraak- en taalontwikkelingsproblemen zijn een gevolg van een andere problematiek of een beperkt taalaanbod.

Kinderen met blijvende gehoorstoornissen ondervinden meestal problemen in hun spraak- en taalontwikkeling. Hoewel zij een hoorapparaat of cochleair implantaat dragen, is extra spraak- en taalstimulatie een must. De taalproblemen zijn een gevolg van hun gehoorproblemen.


Wanneer ouders weinig met hun kind communiceren, weinig boekjes voorlezen,… zou de taalontwikkeling aanvankelijk wat trager kunnen verlopen door het beperkt taalaanbod. Een peuter met een voldoende aangeboren taalvermogen, zal zijn eventuele achterstand meestal inhalen, wanneer hij naar school gaat.

 

Primaire spraak- en/of taalontwikkelingsproblemen

Bij primaire taalstoornissen is de taalstoornis niet te verklaren vanuit sensorische, cognitieve, neurologische of emotionele problemen of vanuit een beperkt taalaanbod. De oorzaak ligt bij het aangeboren taalvermogen of de taalaanleg van het kind.

De primaire spraak-/taalontwikkelingsproblemen zijn geen gevolg van een andere problematiek of een beperkt taalaanbod. Er kunnen wel andere problemen (bv. problemen met fijne motoriek, ADHD,…) parallel aanwezig zijn. Dan spreken we van comorbide problemen.


De primaire spraak-/taalontwikkelingsproblemen kunnen onderverdeeld worden in twee groepen:


Vertraagde spraak- en taalontwikkeling (VSTO)

Een kind heeft een achterstand in zijn spraak- en taalontwikkeling t.o.v. zijn leeftijdsgenoten. Zijn taalniveau komt overeen met dat van een jonger kind. Vaak vindt deze achterstand zijn oorsprong in een minder goede taalaanleg. Deze kinderen hebben nood aan logopedie. Wanneer de logopedie aanslaat en de achterstand vermindert duidelijk, dan is het probleem niet blijvend. Het gaat niet om een hardnekkige taalontwikkelingsstoornis. Mogelijks blijven deze kinderen lichte problemen ondervinden bij lezen en spellen en mondelinge taalvaardigheid op latere leeftijd.


Spraak – en taalontwikkelingsstoornis (STOS)

Een kind heeft een spraak-taalontwikkelingsstoornis als de spraak-taalontwikkeling naast een vertraagd verloop, ook een gestoord verloop kent. Hierbij vertoont de taal van het kind kenmerken die niet thuishoren in een bepaalde fase van het taalverwervingsproces. Ook hier is opstart van logopedie zeer belangrijk. Specifiek voor deze stoornis is het hardnekkige karakter ervan: ondanks intensieve logopedie evolueert de spraak- en taalontwikkeling minder goed dan bij kinderen met een VSTO en kan de achterstand t.o.v. de leeftijdsgenoten toenemen. Binnen de spraak-en taalontwikkelingsstoornissen, onderscheiden we twee soorten:


* Kinderafasie

Wanneer kinderen een hersenletsel oplopen, kunnen de taalgebieden in de hersenen aangetast zijn.

Dit manifesteert zich in een plotse terugval in de taalontwikkeling.

Hersenletsels kunnen hun oorsprong vinden in hersentrauma’s (bv. na een verkeersongeval), hersenvliesontsteking, bepaalde syndromen, epilepsie,… Bij het herstel nemen andere hersengebieden functies van het getroffen gebied over.

De mate van herstel wordt bepaald door de leeftijd van het kind, de plaats en uitgebreidheid van het hersenletsel.

Het is mogelijk dat een kind met kinderafasie hardnekkige taalproblemen zoals woordvindingsproblemen en moeilijkheden met zinsbouw overhoudt, ondanks logopedische interventie.


* Ontwikkelingsdysfasie

Anders dan bij kinderafasie, hebben kinderen met ontwikkelingsdysfasie geen hersenletsel.

Deze taalontwikkelingsproblemen zijn aangeboren en zeer hardnekkig. Zelfs met aangepaste logopedische interventie, zullen op volwassen leeftijd nog taalproblemen zijn. Ontwikkelingsdysfasie heb je voor het leven.

Kinderen met ontwikkelingsdysfasie kunnen opvallend last hebben van:

  • woordvindingsproblemen
  • gebrekkige zinsbouw, vb. telegramstijlzinnen ‘mama tafel koffie drinken’
  • moeite met bepaalde woordsoorten (o.a. voorzetsels: in, op, onder, tussen, bij,…)
  • versprekingen (vb. kind zegt tafel ipv wagel,;kid zegt smurf ipv slurf, kinderen zegt peer tegen appel)
  • problemen met verhaalopbouw, onsamenhangend vertellen


De taalprofielen van deze kinderen kunnen wel veranderen doorheen de tijd.

Zo kan een kind op kleuterleeftijd hardnekkige problemen hebben met uitspraak, zinsbouw en grammatica.

Het is mogelijk dat deze problemen in de lagere school verbeteren en dat op latere leeftijd vooral het vertellen van een verhaal of het voeren van een gesprek een probleem vormt.



WAT DOEN WIJ?


1. Onderzoek


Wij onderzoeken uitgebreid de taal en de spraak van het kind. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van gestandaardiseerde testen. Verder onderzoek en eventueel behandeling door een kinderarts of KNO-arts kan nodig zijn.

De behandeling is afhankelijk van de aard van de taalstoornis en/of –vertraging. Er wordt steeds een behandeling op maat opgesteld. Zo stellen we een ander handelingsplan op voor kinderen met STOS, dan voor kinderen met VSTO.


2. Behandeling


De logopedische behandeling is indirect en/of direct.


Bij een indirecte therapie instrueert en begeleidt de logopedist de ouders of verzorgers in de manier waarop ze het kind tot spreken kunnen stimuleren.

Bij de directe logopedische behandeling staat de wisselwerking tussen kind en logopedist centraal. Via aantrekkelijke materialen trachten we de taal naar een hoger niveau te brengen. We trainen het taalbegrip en verbeteren het luistergedrag. Er wordt gewerkt aan de woordenschat, de zinsbouw en de uitspraak. Bij kinderen die nog niet of nauwelijks spreken, krijgen de voorwaarden om tot spreken te komen aandacht: het gebruiken van taal voor een bepaald doel, het imiteren van een ander, het oogcontact, het nemen van beurten. De ouders of verzorgers worden zoveel mogelijk bij de behandeling betrokken. In de therapie wordt rekening gehouden met de totale ontwikkeling van het kind, de eventuele bijkomende problemen en de mogelijkheden in de omgeving van het kind. Het resultaat van de behandeling hangt onder andere af van de oorzaak van de vertraagde ontwikkeling. In het algemeen geldt dat een vertraagde spraak- en taalontwikkeling goed te behandelen is, zeker als de problemen al op jonge leeftijd onderkend worden. Al voor hun tweede jaar kunnen kinderen bij ons terecht.



TIPS VOOR THUIS


Hieronder volgen enkele tips om thuis zelf de taalontwikkeling van uw kind te stimuleren:


  • Zorg voor een ruim taalaanbod: samen zingen, verhaaltjes (voor-)lezen, praten over wat jullie samen deden, ... .


  • Praat zelf steeds 1 niveau moeilijker dan het taalniveau van je kind. Bij kinderen die in éénwoordzinnen praten, gebruik je bijvoorbeeld als ouder zo veel mogelijk twee- en korte meerwoordszinnetjes.


  • Gebruik de correcte woordenschat i.p.v. kindertaal, m.a.w. spreek niet over de “woef-woef”, maar wel over de “hond”.


  • Verbeter je kind niet steeds, reflecteer de zin daarentegen op een correcte manier. Bijvoorbeeld: “Ik heb veel geslaapt”-> “Dat is waar, jij hebt veel geslapen”.


  • Je kan af en toe een verhalenboekje maken met foto's van leuke gebeurtenissen zodat je aan de hand daarvan herinneringen kan ophalen en hierbij kan vertellen.


  • Laat je kind zo veel mogelijk nieuwe woorden “ervaren”: door op uitstap te gaan (bv. bij woordenschat over het bos) of door te spelen (bv. raadspelletjes, ...).


  • Vaak zaken herhalen werkt beter dan een lange tijd oefenen.


  • Probeer om het zo speels en ontspannen mogelijk te houden.



Terug naar doelgroep kinderen